The word of 4 May 2012 was:
uitpuilen
uit·pui·len (puilde uit, uitgepuild) (werkwoord)
= to bulge
uit = out
puilen = to show a swelling (archaic)
"Wanneer je keukenkastjes uitpuilen en je telkens wanneer je een lepeltje maïzena nodig hebt een kwartier moet zoeken naar dat verdraaide kanariegele pakje kun je twee dingen doen. Of je ruimt grondig op. Of je nodigt Pierre Wind uit om bij je te komen koken." – Janneke Vreugdenhil, in: nrc.next (2009)
"Normaal gesproken staat het vliegveld van Djerba in maart vol met toeristen die de stranden van Tunesië komen opzoeken. Dit jaar is alles anders. De vertrekhal puilt uit van duizenden Aziatische en Afrikaanse mannen - arbeidsmigranten die het nabijgelegen Libië zijn ontvlucht en nu met ingelaste vluchten teruggaan naar huis." – Iris Ludeker, in: Trouw (2011)