The word of 16 February 2012 was:
frutselen
frut·se·len (frutselde, gefrutseld) (werkwoord)
= to trifle, to fiddle, to work on something small/insignificant
"Ondertussen frutselt ze nog wat aan een van de jurken die om de paspoppen heen gedrapeerd zit. Het is de creatie voor de bode van de barones in het stuk De Bruiloft." – in: Algemeen Dagblad (2007)
"De meesterslotenopenmaker frutselde, en de kluis ging open. Er kwamen ordners te voorschijn. En: nóg een kluisje. Iedereen hoopte natuurlijk dat in dat kluisje wél een reep met een gouden wikkel of een geheim recept of iets anders Roald Dahlerigs zou liggen. Na 21 minuten frutselen sprong ook het kleine kluisje open. Inhoud: documenten over hypotheken en bouwtekeningen." – Aaf Brandt Corstius, in: NRC Handelsblad (2006)