The word of 2 September 2011 was:
afzeiken
af·zei·ken (zeikte af/zeek af, afgezeikt/afgezeken) (werkwoord)
= to put down, to shit over/on
af = off
zeiken = to piss
The verb 'afzeiken' has both a strong ('zeek af/afgezeken') and a weak ('zeikte af/afgezeikt') conjugation: link
"Maar wat doet Paul de Leeuw? Hij manipuleert (als een echte dominee) het hele programma. Als hij een dialoog met iemand uit de zaal suggereert, blijkt hij zelf het hoogste woord te voeren en in het ergste geval wordt de gesprekspartner afgezeikt. En dat vindt meer dan de helft van Nederland prachtig!" – Willemien Keuning, in: Trouw (1995)
"Als Dries Roelvink aandacht kan krijgen door Gordon af te zeiken, grijpt hij die kans met beide handen aan." – in: De Telegraaf (2009)