The word of 29 April 2011 was:
troosten
troos·ten (troostte, getroost) (werkwoord)
= to console, to comfort
troost = consolation, comfort
"Ze heeft net haar vriend verlaten, en laat zich troosten door Rutger en zijn vrouw Nancy." – Marte Kaan, in: De Groene Amsterdammer (2007)
"En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo werd Izak getroost na zijner moeders dood." – Genesis 24:67, in: Statenvertaling (1637)