The word of 12 May 2024 was:
timmeren
tim·me·ren (timmerde, getimmerd) (werkwoord)
= to hammer
= to carpenter, to perform carpentry
"Van de week stoorde Gertjan zich aan de rondslingerende laarzen voor het huis. In no time timmerde hij een schoenenrek in elkaar." – Sabine Reinders (citaat), in: NRC Handelsblad (2020)
"Ik herinner me nog een rustige zondagmiddag, vader was aan het timmeren." – Guido Walschap, in: Vlaanderen (1998/2012)