The word of 2 January 2022 was:
schaterlach
(de) scha·ter·lach (zelfstandig naamwoord)
= loud/roaring laugh(ter)
schateren = to roar (with laughter)
lach = laugh
"Ik zal haar schaterlach missen." – Charlotte Mutsaers (citaat), in: Trouw (2011)
"De vijf mannen barstten in een grooten schaterlach uit." – August De Winne, in: Door arm Vlaanderen (1903/1904/2008)