The word of 22 April 2021 was:

smoking

(de) smo·king (zelfstandig naamwoord)
= tuxedo, dinner suit

The Dutch word 'smoking' refers to the entire suit, but it originates from the English term 'smoking jacket'.

"Ik droeg tijdens de optredens een smoking die ik speciaal had laten maken." – Henk Jonker (citaat), in: Trouw (1998)

"Niet met een smoking op het Sportgala, maar met een zwembroek op het strand." – in: NOS.nl (2016)