The word of 16 October 2020 was:
aanrommelen
aan·rom·me·len (rommelde aan, aangerommeld) (werkwoord)
= to mess around
rommelen = to rummage, to muddle, to fiddle
"Heel lang werd maar wat aangerommeld." – John Graat, in: Trouw (2007)
"Zo'n kleuter drukt ons dan met de neus op het feit dat het belangrijk blijft om fouten te kunnen maken, om af en toe te kunnen aanrommelen." – Binu Singh, in: Humo (2015)