The word of 12 June 2020 was:
uitlopen
uit·lo·pen (liep uit, uitgelopen) (werkwoord)
= to walk out, to leave
= to turn out
= to come to a halt
= to sprout, to bud
= to get ahead
= to take longer
= to widen
= to run easy
uit = out
lopen = to walk, to run, to go
The verb 'uitlopen' has many different uses of which several have been listed here.
"De werkzaamheden op station Utrecht Centraal zijn uitgelopen." – in: NOS.nl (2016)
"Als de klant is uitgewinkeld, kan hij gewoon de winkel uitlopen zonder te betalen." – Pim Pauwels, in: de Volkskrant (2016)
"Manchester United leek lange tijd voor de tweede keer op rij punten te verspelen in het Premiership maar liep uiteindelijk zelfs uit op Chelsea." – in: Voetbal International (2007)
"Als de bomen uitlopen, is er een piek in het aantal rupsen." – in: Trouw (2013)
"Een Noord-Koreaanse poging een ballistische raket te lanceren, lijkt te zijn uitgelopen op een mislukking." – in: Dagblad van het Noorden (2017)
"Om spierpijn te voorkomen, moet je na een hardlooptraining rustig uitlopen." – in: Leontien.nl