The word of 31 May 2020 was:
stek
(de) stek (zelfstandig naamwoord)
= (plant) cutting/slip
= spot
stekken = to make a (plant) cutting
"De kunstenaar had ooit een stekje ervan meegenomen uit de Leidse Hortus Botanicus." – in: Trouw (2010)
"Corrie bakt al 35 jaar oliebollen en de vaste stek is op de Veemarkt in Tiel." – Jan Dirk van den Burg, in: de Volkskrant (2016)