The word of 31 March 2020 was:
spartelen
spar·te·len (spartelde, gesparteld) (werkwoord)
= to flounder, to thrash about
"Hij tilde haar op en droeg haar. Ze spartelde tot hij haar weer neerzette." – Rosita Steenbeek (citaat), in: Awater (2002/2017)
"De handigheid waarmee [Arnon] Grunberg zijn personages laat bungelen en spartelen, de wijze waarop hijzelf altijd meer lijkt te weten dan wie dan ook, roept bewondering én irritatie op." – Marja Pruis, in: De Groene Amsterdammer (2014)