The word of 26 September 2019 was:
opschepper
(de) op·schep·per (zelfstandig naamwoord)
= boaster, braggart, show-off
opscheppen = to boast, to brag, to show off
"Hij was een opschepper, maar met recht." – Ariejan Korteweg, in: de Volkskrant (2005)
"We zijn in de aandelen gebleven. Natuurlijk zijn er mensen die beweren dat ze op het hoogtepunt alles hebben verkocht. Maar die opscheppers moet je niet geloven." – P. Meyer Swantee (citaat), in: Trouw (1999)