The word of 11 July 2019 was:
kots
(de) kots (zelfstandig naamwoord)
= puke, vomit
"Hij stikte in zijn eigen kots in een flatje in Schiedam." – Vincent Cardinaal, in: Vers Beton (2014)
"De man die alles te goed doet op deze wereld zal vanavond als hij thuiskomt haar kots op moeten ruimen." – Anna van Leeuwen, in: Hard//hoofd (2009)