The word of 1 June 2019 was:
doorlopen
door·lo·pen (doorliep/liep door, doorlopen/doorgelopen) (werkwoord)
= to walk/go/pass through
= to keep walking, to hurry up
= to run (colors)
= to glance through
door = through
lopen = to walk, to go
"Je moest doorlopen, niet omkijken, er was niets te zien." – Vincent Overeem (citaat), in: de Volkskrant (2005)
"We hebben toen samen zijn laatste sollicitatiegesprek doorgelopen." – in: Trouw (2017)