The word of 26 November 2018 was:
aftuigen
af·tui·gen (tuigde af, afgetuigd) (werkwoord)
= to beat up, to lambaste
= to untack, to unharness, to unrig, to undecorate
af = off
tuig = tool, tack
"Mijn kinderen hebben klasgenoten die dagelijks door hun ouders met een riem worden afgetuigd." – Greta Riemersma & Martyn F. Overweel, in: de Volkskrant (2010)
"Dat zit er weer op. Nu moeten wij de boom aftuigen, / De versieringen moeten weer in hun kartonnen dozen." – W.H. Auden (citaat), in: Trouw (https://www.trouw.nl/home/goed-kwaad~a8a80956/)