The word of 28 April 2018 was:
zweren
zwe·ren (zweerde, gezworen) (werkwoord)
= to swear, to vow
= to fester, to ulcerate
In the meaning of 'to swear', the past simple can also be 'zwoer' in addition to 'zweerde'. In the meaning of 'to fester', the past simple can also be 'zwoor' in addition to 'zweerde'.
"Carlo's wonden gaan zweren en hij krijgt koorts." – in: Slavernij en jij
"Hij zei dat er niks gebeurd was. Dat zweerde hij op zijn vrouw en kinderen, een excuus dat hij altijd gebruikte als hij in het nauw zat. Daar zijn we later achter gekomen." – Zelda Perkins (citaat), in: De Telegraaf (2017)