The word of 19 February 2018 was:
oplopen
op·lo·pen (liep op, opgelopen) (werkwoord)
= to walk up, to walk onto
= to bump (into)
= to rise gradually, to increase
= to catch, to contract
op = on, up
lopen = to walk
"Ik belde haar steeds vaker, het was opgelopen tot meerdere keren per dag, meestal was de derde keer haar stem wat matter dan de eerste twee keer." – Luuk Hijne, in: Hard//hoofd (2016)
"Het HIV-virus kun je op een heleboel manieren oplopen." – Elles Lalieu, in: Nemo Kennislink (2008)
"Kinderen die de opdracht krijgen om hun ouders of hun grootouders naar dat verleden te vragen, kunnen tegen een muur oplopen of tegen rooskleurige verhalen." – Piet Mooren, in: Literatuur zonder leeftijd (1999/2010)