The word of 10 July 2017 was:
uitrukken
uit·ruk·ken (rukte uit, uitgerukt) (werkwoord)
= to pull out, to tear out
= to march, to turn out
uit = out
rukken = to pull
"De brandweer is vanochtend rond negen uur uitgerukt voor een winkelbrand in de Van Baerlestraat." – in: Het Parool (2015)
"En hoewel iedereen weet dat er van een kale kip niets meer te plukken valt, ging men door met uitrukken van een poot." – Donatello Piras, in: de Volkskrant (2014)