The word of 21 July 2016 was:
sleuf
(de) sleuf (zelfstandig naamwoord)
= slit, groove
"Het gasbedrijf was in de buurt een sleuf aan het graven toen de medewerkers het explosief aantroffen." – in: BN/De Stem (2012)
"Op een heuveltje van koffie-bruin fluweel, vastgeklemd in twee sleufjes, lagen een paar gouden oorbellen met lange droppelvormige amethisten." – Maurits Dekker, in: Het merkteken (1948/2011)