The word of 6 June 2016 was:
sukkelen
suk·ke·len (sukkelde, gesukkeld) (werkwoord)
= to be ailing
= to go sluggishly, to shamble
sukkel = fool, idiot, laggard
"Hij sukkelde al jaren met zijn gezondheid en had een zeldzame vorm van darmkanker." – in: Trouw (2007)
"Hij loopt vaak met dat hondje van hem, dat ook alweer tien jaar ouder is. Ze sukkelen door de straat." – Theodor Holman, in: Het Parool (2014)