The word of 7 September 2015 was:
uitstulping
(de) uit·stul·ping (zelfstandig naamwoord)
= bulge, protrusion
uit = out
stulpen = to turn inside out
uitstulpen = to bulge, to protrude
"Als je een python met zo'n enorme uitstulping in zijn lijf ziet, krijg je het gevoel dat er bijna een wonder moet zijn geschied om die prooi naar binnen te krijgen." – Ruud de Lang, in: NRC Handelsblad (2001)
"De zaal met zijn grote ramen ligt als een uitstulping op het plein." – Marten van de Wier, in: Trouw (2014)
"Ze zijn onregelmatig vervormd, hier een afplatting, daar een uitstulping." – Marcel Minnaert, in: De natuurkunde van 't vrije veld (1942/2009)