The word of 7 May 2010 was:
oubollig
ou·bol·lig (bijvoeglijk naamwoord)
= old-fashioned and silly, corny
The word probably originates from the Middle Dutch word 'abolgig' which means 'crazy'.
"Het oubollige imago is de sigaar vrijwel kwijt. De moderne sigarenroker kan net zo goed een jonge vrouw zijn als een oude man." – Thijs den Otter, in: Trouw (2000)
"Ook al klinken Abraham Prikkie's uitlatingen ons soms wat oubollig in de oren, in zijn tijd moet menige speldenprik die hij uitdeelde, raak aangekomen zijn." – Nop Maas, in: Satirische tijdschriften in Nederland (1998)
"En sperziebonen in bundeltjes met een plakje spek erom – geweldig oubollig maar onverbeterlijk lekker." – Marjoleine de Vos, in: NRC Handelsblad (2009)