The word of 3 May 2010 was:
prut
(de) prut (zelfstandig naamwoord)
= thick pulplike substance, sludge; something of poor quality
"Ze stond enkele ogenblikken roerloos te luisteren, tot aan haar enkels in het water, haar rokken opgenomen. Had iemand het gehoord toen ze de boot het riet inramde? Haar voeten zakten weg in de prut. Zij waadde naar de wal, trachtend zo min mogelijk geluid te maken." – Jan de Hartog, in: Het uitverkoren volk (1974)
"Zij heeft heel lang gewacht met het presenteren van een regeling voor de waterschapsverkiezingen. En die regelgeving, die nog geen anderhalf A4'tje bestrijkt, is vervolgens gewoon prut. (...) De overheid zegt: vertrouw ons nou maar, het werkt. Als dat in Oekraïne of Rusland zou gebeuren, zouden we erom lachen." – Rop Gonggrijp, in: NRC Handelsblad (2008)