The word of 17 February 2015 was:
trippelen
trip·pe·len (trippelde, getrippeld) (werkwoord)
= to trip, to step lightly/quickly
"Een paar jonge vrouwen trippelen naar binnen, zonnebrillen in het haar." – Nell Westerlaken, in: de Volkskrant (2011)
"Nachtenlang werd ik 's avonds bezocht door een muizenfamilie. Dat trippelde onder mijn slaapkamerdeur door om uitgebreid mijn kledingkast te beklimmen." – Heida Raven, in: Trouw (2009)