The word of 30 October 2014 was:
luidruchtig
luid·ruch·tig (bijvoeglijk naamwoord)
= loud, noisy, boisterous
luid = loud
ruchten = to call out, to scream (no longer used)
"De UEFA stelt geen prijs op luidruchtige vuvuzela's in stadions bij Europese voetbalcompetities." – in: Dagblad van het Noorden (2010)
"Slechts gewapend met gitaar en toetsen verdrinkt hun show volledig in het rumoer van mensen die luidruchtig hun week met elkaar doornemen." – Tessa van den Brink, in: 3voor12 (2011)