The word of 13 April 2014 was:
jaszak
(de) jas·zak (zelfstandig naamwoord)
= coat pocket
jas = coat, jacket
zak = pocket
"Met gebogen hoofd en mijn handen in mijn jaszakken liep ik naar huis." – Sascha Michaelis, in: ABCyourself (2012)
"De Tilburger stopte twee repen chocolade in zijn jaszak en wilde de winkel verlaten zonder af te rekenen. Een beveiliger hield hem tegen." – in: BN DeStem (2013)