The word of 15 October 2012 was:
suf
suf (bijvoeglijk naamwoord)
= dull, muzzy, dazed
"Het was zo'n avond waarop ik wist dat ik te moe en te suf was om er met mijn hoofd bij te zijn." – Steef van Gorkum, in: ABCyourself (2011)
"De 39-jarige in Utrecht woonachtige Maria heeft een man, een dochtertje van negen en een suffe baan, maar ook een verleden als wapenhandelaarster." – Marja Pruis, in: De Groene Amsterdammer (2008)