The word of 22 July 2012 was:
rumoer
(het) ru·moer (zelfstandig naamwoord)
= noise, uproar
The Dutch meaning of 'rumoer' is also an archaic use of the English word 'rumo(u)r'.
"De voordracht van schrijfster Andrea Voigts ging vrijwel geheel verloren door het rumoer op de gang." – Edwin Fagel, in: de Recensent (2012)
"[Jolande] Sap had nog geen 2 jaar geleden zonder veel rumoer het fractievoorzitterschap van Femke Halsema overgenomen." – in: Het Parool (2012)